Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Denwelken alleen het land [32]gegeven was, en [33]door welker midden niemand vreemds doorging. 32. Te weten, van de volken des lands, om dat te regeren door hun wijsheid en groot aanzien, want denzulken werd in de vorige tijden de regering der landen toevertrouwd en overgegeven. 33. Dat is, door wier land geen vreemde volken vijandiglijk passeerden. De zin is, dat de wijzen zo wel geregeerd hebben, dat hun landen door geen buitenvolken zijn beroerd geweest. Of, geen vreemde; dat is, die enige andere of vreemde leer in hun land brachten, gelijk de wijze oudvaders leerden.